turnen
Nederlands
Woordafbreking
- tur·nen
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘gymnastische oefeningen doen’ voor het eerst aangetroffen in 1856 [1] [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
turnen |
turnde |
geturnd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
turnen
- inergatief, (sport) een sport beoefenen die bestaat uit een verzameling gymnastische oefeningen op een toestel of de grond
- Zij turnen al jaren bij die vereniging.
Hyponiemen
- keurturnen, knuffelturnen, omturnen, toestelturnen, topturnen, vrouwenturnen
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een sport beoefenen die bestaat uit een verzameling gymnastische oefeningen op een toestel of de grond
Gangbaarheid
- Het woord turnen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'turnen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.