tulp
Nederlands
Woordafbreking
- tulp
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘plantengeslacht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1581 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tulp | tulpen |
verkleinwoord | tulpje | tulpjes |
Zelfstandig naamwoord
tulp v/m
- (plantkunde) plant uit het geslacht Tulipa
- Het gazon was omzoomd door een border vol tulpen.
- (plantkunde) een bloem van een plant uit het geslacht Tulipa
- Hij bracht een bosje tulpen mee, om het goed te maken.
- RCA; type kabel dat gebruikt wordt om mono-audio en composiet-video aan te sluiten
Hyponiemen
- bostulp, darwintulp, parkiettulp
Afgeleide begrippen
- tulpenbol, tulpenboom, tulpengekte, tulpenhandel, tulpenmanie, tulpglas, tulpvakantie
Vertalingen
1. Plant
Gangbaarheid
- Het woord tulp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tulp' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.