tuinhout
Nederlands
Woordafbreking
- tuin·hout
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van tuin zn en hout zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tuinhout | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
tuinhout o [1]
- hout dat in de tuin wordt gebruikt (voor o.a. schuttingen en tuinmeubilair)
- Beheerder Henk Pauwels heeft nu een eigen gereedschapsruimte waar ook ruimte is voor tuinhout en de vogelhuisjes. De vrijwilligers maken alles zelf. [2]
- De loods aan de Malkenschoten was ongeveer 600 vierkante meter groot en er werd tuinhout in opgeslagen. De brandweer kon voorkomen dat de brand oversloeg naar de naastgelegen kinderboerderij. [3]
Gangbaarheid
- Het woord 'tuinhout' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tuinhout' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Tubantia 26-04-16 Floralia Borne blij met nieuwe stek
- De Telegraaf 23 okt. 2015 Brand Apeldoorn vermoedelijk aangestoken
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.