tuchteling

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tuch·te·ling
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van tucht met het achtervoegsel -ling met het invoegsel -e-
enkelvoud meervoud
naamwoord tuchteling tuchtelingen
verkleinwoord tuchtelingetje tuchtelingetjes

Zelfstandig naamwoord

tuchteling [1]

  1. iemand die als straf in een tuchthuis moet verblijven

Gangbaarheid

  • Het woord 'tuchteling' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.