trouwrijtuig

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trouw·rij·tuig
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trouwrijtuig trouwrijtuigen
verkleinwoord trouwrijtuigje trouwrijtuigjes

Zelfstandig naamwoord

trouwrijtuig o [1]

  1. rijtuig of koets waarin het bruidspaar zit en deel uitmaakt van de trouwstoet
    • Trouwen deden ze vijftig jaar geleden in Heino. In een trouwrijtuig getrokken door twee paarden kwamen ze bij het gemeentehuis aan.[2] 
Synoniemen
Verwante begrippen

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.