trots

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trots
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘voorzetsel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1615 [1]
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘fierheid, hoogmoed’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1562 [1]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen trotstrotsertrotst
verbogen trotsetrotseretrotste
partitief trotstrotsers-

Bijvoeglijk naamwoord

trots

  1. erg blij met wat men (bereikt) heeft
  2. vervuld van eigen grootheid
    • Jullie moeten ons, trotse Grieken, lenen zonder voorwaarden op te leggen (en of we ooit terugbetalen, moeten jullie maar afwachten 
  1. (pejoratief) verwaand, hoogmoedig, hoovaardig, hooghartig
Hyponiemen
  • adeltrots, apetrots, familietrots, overtrots
Vertalingen

Voorzetsel

trots

  1. ondanks.
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord trots -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

trots m

  1. denken dat men beter is dan anderen
  2. het gevoel dat men wil pronken met wat men heeft of doet
Afgeleide begrippen
  • nationale trots
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord trots staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.