triptiek
Nederlands
Woordafbreking
- trip·tiek
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘drieluik’ voor het eerst aangetroffen in 1862 [1]
- afgeleid van het Griekse 'triptychon' -> 'ptuchè' (vouw) met het voorvoegsel tri-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | triptiek | triptieken |
verkleinwoord | triptiekje | triptiekjes |
Gangbaarheid
- Het woord triptiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'triptiek' herkend door:
68 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.