zozeer

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zo·zeer
Woordherkomst en -opbouw

Bijwoord

zozeer

  1. in zo'n hoge mate (met als gevolg dat)
    • Hij is ook koppig en zozeer overtuigd van zijn gelijk dat hij zijn standpunt niet wil verdedigen in een discussie. [1]
  1. niet ~: niet in de eerste plaats
    • Het probleem is niet zozeer de invoering, maar de controle. 
    • Ze wonnen niet zozeer door goed te spelen, als wel door hard te werken. 

Gangbaarheid

  • Het woord zozeer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. blz LXXV Hert-spiegel
    Fokke Veenstra
    Uitgeverij Verloren, 1992
    ISBN 90-6550-348-X
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.