tiens
![]() |
Nederlands
Uitspraak
- [tussenwerpsel]:
- [zelfstandig naamwoord]:
Woordafbreking
- tiens
Woordherkomst en -opbouw
Tussenwerpsel
tiens
- uitroep die verbazing uitdrukt
- Op een zondagmiddag maakt een man met enkele vrienden een uitstapje naar zee. Ze zijn afkomstig uit een ingeslapen provinciestadje ergens in Frans-Vlaanderen. Op een bepaald moment constateert de man: ‘Tiens, je kunt Engeland zien!’. [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tiens | tiensen tienzen |
verkleinwoord | - | - |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord
Zelfstandig naamwoord
tiens m
- (verouderd) periodieke betaling aan de eigenaar om roerende of onroerende zaken te mogen gebruiken
- De boeren die dan 'thuys verblijven om te saeyen,
Betalen hem den tiens van allen 'tgeen sy maeyen. [3]
- De boeren die dan 'thuys verblijven om te saeyen,
Gangbaarheid
- Het woord tiens staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tiens' herkend door:
24 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Temmerman, J. "‘Retour au pays’ voor Bruno Dumont" in: De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas Français. jrg 31 (2006) Stichting Ons Erfdeel, Rekkem; ISBN 90-75862-81-4; p. 167; geraadpleegd 2017-09-30
- Heyns, Z. Vande weken van Bartas. Vervolgh (1628) Pieter van Waesberge, Rotterdam; p. 33; geraadpleegd 2017-09-30
Frans
Woordafbreking
- tiens
Woordherkomst en -opbouw
- imperatief van tenir
Tussenwerpsel
tiens
- uitroep die twijfel uitdrukt
- uitroep die verbazing uitdrukt
Limburgs
Uitspraak
- IPA: /tins/ (Etsbergs)
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.