tiendplichtig

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tiend·plich·tig
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen tiendplichtig
verbogen tiendplichtige
partitief tiendplichtigs

Bijvoeglijk naamwoord

tiendplichtig [1]

  1. (middeleeuwen) met de verplichting een tiende deel van zijn oogst af te staan aan de eigenaar van de grond die hij bebouwde
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord 'tiendplichtig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.