thuiswerk

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • thuis·werk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord thuiswerk -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

thuiswerk o [1]

  1. werk dat men thuis verricht
Hyponiemen
  • telethuiswerk
Afgeleide begrippen
  • thuiswerkplek

Werkwoord

vervoeging van
thuiswerken

thuiswerk

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van thuiswerken
    • ... dat ik thuiswerk. 

Gangbaarheid

  • Het woord thuiswerk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.