thuisstad
Nederlands
Woordafbreking
- thuis·stad
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van thuis zn en stad zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | thuisstad | thuissteden |
verkleinwoord | thuisstadje | thuisstadjes |
Zelfstandig naamwoord
thuisstad v/m
- de plaats waar iemand woont
- Lula moest zich van de rechter vrijdag al melden bij de politie om een straf van twaalf jaar uit te zitten. Die deadline liet hij verstrijken en hield zich schuil in het hoofdkwartier van de metaalbewerkersbond in São Bernardo do Campo. In zijn thuisstad werd hij omringd door honderden aanhangers.[1]
- Reinier van Dantzig van D66 hoopt dat de 'Amsterdammer' Grapperhaus op Justitie en Veiligheid meer oog heeft voor de situatie in zijn thuisstad, dan zijn voorgangers.[2]
Gangbaarheid
- Het woord thuisstad staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'thuisstad' herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Reformatorisch Dagblad 09-04-2018 Lula geeft zichzelf aan bij de politie
- Het Parool RUBEN KOOPS 14 FEBRUARI 2018 Raad vraagt minister Grapperhaus om meer politiecapaciteit
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.