thuisland
Nederlands
Woordafbreking
- thuis·land
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Afrikaans, in de betekenis van ‘zelfstandig woongebied van de Bantoes’ voor het eerst aangetroffen in 1976 [1]
- samenstelling van thuis en land [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | thuisland | thuislanden |
verkleinwoord | thuislandje | thuislandjes |
Zelfstandig naamwoord
thuisland o
- (geschiedenis) een gebied met een beperkt zelfbestuur binnen Zuid-Afrika dat als woongebied voor de Bantoes aangewezen is
- Het thuisland bevindt zich in Zuid-Afrika.
Afgeleide begrippen
- thuislandensysteem
Gangbaarheid
- Het woord thuisland staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'thuisland' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.