thuishulp
Nederlands
Woordafbreking
- thuis·hulp
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van thuis en hulp
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | thuishulp | thuishulpen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
thuishulp v/m
- de zorg voor hulpbehoevenden op het gebied van dagelijkse verzorging en/ of huishoudelijk werk
- De thuishulp is goed geregeld in Nederland maar kan natuurlijk altijd beter.
- iemand die hulpbehoevenden helpt op het gebied van dagelijkse verzorging en/of huishoudelijk werk
- De thuishulp was heel vriendelijk voor de oude dame.
- „De chauffeur heeft mij tot in het gebouw gebracht. Ik had in de auto ook leuke gesprekken met hem, over zijn vrouw en over andere dagelijkse dingen. Bij het koor zingt ook mijn dochter Mirjam. Ik had die ochtend geen sokken aangekregen, ik had de thuishulp afgebeld. Mirjam heeft dus bij het koor mijn sokken aangetrokken. Je moet inventief en geduldig zijn op deze leeftijd.” [1]
Gangbaarheid
- Het woord thuishulp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'thuishulp' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- NRC Ilvy Njiokiktjien 25 januari 2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.