therapie
Nederlands
Woordafbreking
- the·ra·pie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘geneeswijze’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | therapie | therapieën |
verkleinwoord | therapietje | therapietjes |
Zelfstandig naamwoord
therapie v
- (medisch) een methode om aan de genezing van zieken te werken
- Hij krijgt drie dagen per week therapie.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- therapiehond, therapiesessie, therapietrouw, therapievorm, therapieontrouw, therapieresistent
Vertalingen
1. een methode om aan de genezing van zieken te werken
Gangbaarheid
- Het woord therapie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'therapie' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.