ergotherapie
Nederlands
Woordafbreking
- er·go·the·ra·pie
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘oefening om uitgevallen functies weer op te wekken’ voor het eerst aangetroffen in 1955 [1]
- afgeleid van therapie met het voorvoegsel ergo- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ergotherapie | ergotherapieën |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
ergotherapie v [3]
- therapie om door arbeid en oefening bepaalde (spier)functies te versterken
Afgeleide begrippen
- ergotherapeutisch, ergotherapeut
Gangbaarheid
- Het woord ergotherapie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ergotherapie' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.