teamwerk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  teamwerk    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈti:mwɛrk/
Woordafbreking
  • team·werk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord teamwerk
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

teamwerk o [1]

  1. werken als een groep om samen één taak te verrichten
    • Het bleek een hopeloze opdracht. ‘Norbie’ eindigde in de races als negende en achtste, waar de Zweedse WK-leider dankzij teamwerk genoeg had aan een vijfde en vierde plaats.[2] 
    • Een grote explosie op de markt in Karboel leidt bijna tot een voortijdig vertrek van de president. Hij weigert echter om onverrichterzake in Air Force One te stappen. Veiligheidsagent Kevin Dean, een vroegere partner van Hannah Wells, was ter plekke tijdens de explosie, maar is nu zoek. Hannah en Mike Ritter gaan hem samen zoeken en vinden hem uiteindelijk door uitstekend teamwerk.[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord teamwerk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 01 dec. 2017
  3. de Telegraaf LENNO VAN DEKKEN 30 nov. 2017
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.