tandholte

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  tandholte    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈtɑnthɔltə/
Woordafbreking
  • tand·hol·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tandholte tandholten
tandholtes
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

tandholte v

  1. (anatomie) ruimte binnen een gebitselement voor bindweefsel en zenuwen
  2. (anatomie) gat in het kaakbeen voor een tandwortel
  3. (techniek) ruimte tussen twee tanden van een tandwiel
Synoniemen
  • [1] pulpakamer
  • [2] tandkas, alveolus (dentali)

Gangbaarheid

  • Het woord tandholte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.