sumo

Niet te verwarren met: Sumo

Nederlands

Het sumo [1] beoefend door twee sumo's [2].
Uitspraak
  • Geluid:  sumo    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈsumo/
Woordafbreking
  • su·mo
Woordherkomst en -opbouw
  • van Japans 相撲 (sumō) [1]
    "Sumo-worstelaars" worden al genoemd in een krantenartikel uit 1905 [2], en "Sumo" als naam voor de sport in een artikel uit 1913 [3]. Een artikel in 1941 gebruikt "Sumo" als woord voor een Japanse worstelaar [4]. Vanaf 1954 (zie vindplaats hieronder) wordt als naam voor de sport aangetroffen zonder dat het als vreemd woord gemarkeerd is.
enkelvoud meervoud
naamwoord sumo -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

sumo o

  1. (sport) traditionele vorm van worstelen uit Japan
    • Het zijn met name de jongeren die de interesse in het door mythen en religieuze pretenties omgeven sumo verloren hebben. [5]
    • Hij schenkt zijn lezers wat zij blijkbaar bij voorkeur verlangen: zeer veel sport, in het bijzonder sumo en baseball. [6]
Afgeleide begrippen
enkelvoud meervoud
naamwoord sumo sumo's
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als mannelijk zelfstandig naamwoord.

Zelfstandig naamwoord

sumo m

  1. (beroep) beoefenaar van het traditionele worstelen in Japan
    • Aangezien de ring op een verhoogje van klei gebouwd is, en er geen touwen zijn, vliegt er regelmatig wel eens een sumo het publiek in. [7]
    • Duidelijk onder de indruk van de Japanse worstelkunst merkte Clinton later in gesprek met de Britse premier John Major op dat een van de sumo's meer dan 226 kilo woog. [8]
Synoniemen
Opmerkingen
  • De Woordenlijst Nederlandse taal vermeldt "sumo" alleen als onzijdig woord, maar geeft wel de meervoudsvorm "sumo's". Die laatste vorm is alleen aangetroffen in de betekenis "sumoworstelaars", maar het enkelvoud daarvan moet wel mannelijk zijn, of in de 21e eeuw ook: vrouwelijk. Daarnaast zijn er ook veel vindplaatsen waar de benaming van de sport als de-woord wordt gebruikt.

Gangbaarheid

  • Het woord sumo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
82 %van de Nederlanders;
86 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Spaans

Werkwoord

vervoeging van
sumar

sumo

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van sumar
vervoeging van
sumir

sumo

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van sumir
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.