stropers

Nederlands

1. een ouderwetse stropers
Uitspraak
  • [A] Geluid:  stropers    (hulp, bestand)
    • IPA: /ˈstropɛrs/
  • [B] Geluid:  stropers    (hulp, bestand)
    • IPA: /ˈstropərs/
Woordafbreking
  • stro·pers
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stropers stropersen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[A] stropers v / m

  1. (landbouw) apparaat dat afgemaaide graanstengels samenperst voor transport en opslag
    • De dorsmachine wordt aangedreven door een locomobiel en is nog niet voorzien van een stropers die het stro tot balen perst. [3]

Zelfstandig naamwoord

[B] stroper mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord stroper
    • Een zoektocht naar neushoorns is deze week slecht afgelopen voor een stel stropers in Zuid-Afrika. Minimaal twee jagers kwamen oog in oog te staan met een groep van zes leeuwen, die de mensen aanvielen en opaten. [4]

Gangbaarheid

  • Het woord stropers staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.