stress
Nederlands
Woordafbreking
- stress
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘spanning’ voor het eerst aangetroffen in 1961 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stress | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
stress m
- (medisch) (psychische) zware spanning, geestelijke druk (uit de omgeving)
- "Veel stress op werk even schadelijk als passief roken" [3]
- Verpleegkundigen neonatologie en obstetrie van ZGT Almelo volgen een speciale cursus om stress bij te vroeg geboren kinderen te herkennen en te reduceren. Het moet leiden tot een prestigieus keurmerk.[4]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. spanning, geestelijke druk.
Gangbaarheid
- Het woord stress staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'stress' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "stress" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- stress op website: Etymologiebank.nl
- www.nu.nl
- Tubantia Ferry de Goeijen 09-04-18 ZGT-verpleegkundigen: ‘Als baby’s stress vertonen, trappen we op de rem’
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.