stoma
Nederlands
Woordafbreking
- sto·ma
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘kunstmatige darmopening’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1961 [1]
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘huidmondje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1895 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stoma | stoma's stomata |
verkleinwoord | stomaatje | stomaatjes |
Zelfstandig naamwoord
stoma m
- (biologie) een huidmondje, een opening in een blad waar gassen doorheen kunnen
- Als het te heet wordt kunnen planten hun stomata sluiten om uitdroging te voorkomen.
- (medisch)kunstmatige opening van darmkanaal vóór de anus
Opmerkingen
- In de praktijk wordt doorgaans het meervoud van dit woord gebruikt, zoals in de voorbeeldzin.
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord stoma staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'stoma' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.