stichten
Nederlands
Woordafbreking
- stich·ten
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘grondvesten, doen ontstaan’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
- Van een ouder werkwoord stiften, dat samenhangt met stijf.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
stichten |
stichtte |
gesticht |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
stichten
- overgankelijk de grondslag voor iets leggen, iets instellen
- Kaapstad werd in 1652 gesticht door Jan van Riebeeck en zijn mannen.
Hyponiemen
- aanstichten, brandstichten, ontstichten
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Een gezin stichten.
Vertalingen
1. de grondslag voor iets leggen, iets instellen
een gezin stichten
|
Gangbaarheid
- Het woord stichten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'stichten' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.