starten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  starten    (hulp, bestand)
  • IPA: /stɑrtə(n)/
Woordafbreking
  • star·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘beginnen’ voor het eerst aangetroffen in 1893 [1]
  • afgeleid van start met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
starten
startte
gestart
zwak -t volledig

Werkwoord

starten

  1. overgankelijk iets op gang brengen
    • Hij had zijn motor nog niet gestart. 
  1. ergatief ergens een begin mee maken
    • Hij is al vroeg in de morgen gestart. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord starten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Deens

Woordafbreking
  • star·ten
Naar frequentie 2114

Zelfstandig naamwoord

starten, g

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van start

Noors

Woordafbreking
  • star·ten
Naar frequentie 2915

Zelfstandig naamwoord

starten,

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van start

Nynorsk

Woordafbreking
  • star·ten

Zelfstandig naamwoord

starten, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van start
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.