stamhouder
Nederlands
Woordafbreking
- stam·hou·der
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van stam zn en houder zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stamhouder | stamhouders |
verkleinwoord | stamhoudertje | stamhoudertjes |
Zelfstandig naamwoord
stamhouder m [1]
- de oudst levende zoon van een man, die het geslacht in de mannelijke lijn in stand moet houden; de zoon en troonopvolger
- De prins heeft uit zijn huwelijk met journalist Annemarie de Gualthérie van Weezel drie kinderen, onder wie zijn stamhouder prins Carlos Enrique.[2]
- De eerste stamhouder treedt sinds kort als ’patatbakker’ in de voetsporen van zijn vader EMILE RATELBAND (68), maar blijkt intussen op dat gebied nóg succesvoller te zijn dan de positiviteitsgoeroe zelf. Voor het eerst vertelt hij openhartig over zijn eigen succes en de relatie met zijn soms zo omstreden vader.[3]
Gangbaarheid
- Het woord stamhouder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'stamhouder' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Telegraaf 27 jan. 2018
- de Telegraaf HARRIE NIJEN TWILHAAR 29 jun. 2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.