squash
squash
Nederlands
Woordafbreking
- squash
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘balspel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1953 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | squash | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
squash o
- (sport) racketsport waarbij twee spelers om de beurt proberen de squashbal in een bepaalde zone tegen de muur te slaan
Werkwoord
vervoeging van |
---|
squashen |
squash
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van squashen
- Ik squash.
- gebiedende wijs van squashen
- Squash!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van squashen
- Squash je?
Gangbaarheid
- Het woord squash staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'squash' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.