spriet
Nederlands
Woordafbreking
- spriet
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘ralvogel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1860 [1]
- In de betekenis van ‘spruit van een plant’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1260 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spriet | sprieten |
verkleinwoord | sprietje | sprietjes |
Zelfstandig naamwoord
- lang en dun geval [5]
- lang en schraal persoon
- sprietantenne
- (vogels) Crex crex
kwartelkoning [6]
Hyponiemen
- boegspriet, grasspriet, haarspriet, jachtspriet, langspriet, voelspriet, zwijnsspriet
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord spriet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'spriet' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "spriet" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- spriet op website: Etymologiebank.nl
- spriet op website: Etymologiebank.nl
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.