sparringpartner
Nederlands
Woordafbreking
- spar·ring·part·ner
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘oefenpartner (bij boksen)’ voor het eerst aangetroffen in 1948 [1]
- samenstelling van sparring zn en partner zn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sparringpartner | sparringpartners |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
sparringpartner m
- (sport) oefenpartner voor boksers, judoka's enz
- iemand om mee te overleggen, om ideeën, standpunten op uit te proberen, om mee te oefenen voor een debat
Gangbaarheid
- Het woord sparringpartner staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'sparringpartner' herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.