spam
Nederlands
Woordafbreking
- spam
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘ongevraagde mail’ voor het eerst aangetroffen in 1997 [1] [2]
- Oorspronkelijk de merknaam van een bepaald soort ingeblikt vlees, dat door de Britse komieken van Monty Python gebruikte in een sketch om het toen actuele verbod op 'unsolicited advertising' (sluikreclame) op televisie aan de kaak te stellen, waarin een groepje Vikingen uit volle borst zingt: "Spam spam spam spam. Lovely spam! Wonderful spam!", waardoor normale conversatie door de spam-zangers vrijwel onmogelijk gemaakt werd, net als bij ongevraagde e-mail.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spam | spams |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
spam m
- (informatica) ongewenste e-mail
- Via besmette laptops wordt bijvoorbeeld spam verspreid.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
spammen |
spam
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spammen
- Ik spam.
- gebiedende wijs van spammen
- Spam!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spammen
- Spam je?
Gangbaarheid
- Het woord spam staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'spam' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.