snik
Nederlands
Woordafbreking
- snik
Zelfstandig naamwoord
- een geluid dat men voortbrengt bij verdriet of pijn
- Hij verried zijn verdriet met een enkele snik.
- (scheepvaart) (geschiedenis) een historisch type zeilboot [6]
Hyponiemen
- doodssnik
Bijvoeglijk naamwoord
snik
- Ik zie je toch dat die niet goed snik was?
Afgeleide begrippen
- [1] snikheet
Werkwoord
vervoeging van |
---|
snikken |
snik
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snikken
- Ik snik.
- gebiedende wijs van snikken
- Snik!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snikken
- Snik je?
Gangbaarheid
- Het woord snik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'snik' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- snik op website: Etymologiebank.nl
- snik op website: Etymologiebank.nl
- snik op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- snik op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.