slinger
Nederlands
Woordafbreking
- slin·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | slinger | slingers |
verkleinwoord | slingertje | slingertjes |
Zelfstandig naamwoord
slinger m [2]
- het slingeren, de zwaai
- lang lint om opgehangen de feestvreugde te verhogen, guirlande
- slingerende lijn
- ouderwets hulpstuk (zwengel) waarmee de T-Ford in beweging werd gebracht (nu vervangen door de startmotor)
- De Olieman heeft een Fordje opgedaan,
- Daar rijdt ie mee als een vorst door de Jordaan.
- Maar 's avonds om tien uren is het uit met de pret,
- Want dan stopt zijn vrouw de slinger onder bed.(Louis Davids)
- wapen waarmee stenen weggeslingerd konden worden (nu vervangen door het machinegeweer)
- voorwerp dat regelmatig heen en weer gaat en waarvan de periodeduur praktisch onafhankelijk is van de amplitude, heel geschikt om een uurwerk van te bouwen
Verwante begrippen
Hyponiemen
- bloemenslinger, bokkenslinger, compensatieslinger, honingslinger, oorslinger, pakslinger, torsieslinger
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord slinger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'slinger' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Afgeleide begrippen
- slingerschijt
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.