slinger

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • slin·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord slinger slingers
verkleinwoord slingertje slingertjes

Zelfstandig naamwoord

slinger m [2]

  1. het slingeren, de zwaai
  2. lang lint om opgehangen de feestvreugde te verhogen, guirlande
  3. slingerende lijn
  4. ouderwets hulpstuk (zwengel) waarmee de T-Ford in beweging werd gebracht (nu vervangen door de startmotor)
    • De Olieman heeft een Fordje opgedaan, 
    • Daar rijdt ie mee als een vorst door de Jordaan. 
    • Maar 's avonds om tien uren is het uit met de pret, 
    • Want dan stopt zijn vrouw de slinger onder bed.(Louis Davids) 
  1. wapen waarmee stenen weggeslingerd konden worden (nu vervangen door het machinegeweer)
  2. voorwerp dat regelmatig heen en weer gaat en waarvan de periodeduur praktisch onafhankelijk is van de amplitude, heel geschikt om een uurwerk van te bouwen
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • bloemenslinger, bokkenslinger, compensatieslinger, honingslinger, oorslinger, pakslinger, torsieslinger
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord slinger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Werkwoord

vervoeging van
slingeren

slinger

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slingeren
    • Ik slinger. 
  2. gebiedende wijs van slingeren
    • Slinger! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slingeren
    • Slinger je? 
Afgeleide begrippen
  • slingerschijt
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.