sidecar

Nederlands

1. Motor met op de voorgrond een sidecar.
Uitspraak
  • Geluid:  sidecar    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈsɑjtkɑːr/
Woordafbreking
  • side·car
Woordherkomst en -opbouw
  • van Engels sidecar, in de betekenis "zijspanwagen" aangetroffen vanaf 1913 (zie vindplaats hieronder) [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord sidecar sidecars
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

sidecar m

  1. (verkeer) aan de zijkant van een motorfiets bevestigde bak op een derde wiel die plaats biedt aan een passagier
    • Op die dag, de 23ste mei 1940, kwam er door onze straat een motorfiets met een sidecar gereden. Zowel op de motorfiets als in de sidecar zat een gehelmde Duitse soldaat. [2]
    • Buiten, reeds aan den ingang, staan jongens met gegalonneerde petten u reeds op te wachten en in 't voorbijgaan duwen ze u van alle kanten tegelijk allerlei soort reclame in de handen, waarin de wonderdadige eigenschappen van die of die side-car of kleine auto of motor worden meegedeeld. [3]
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord sidecar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
46 %van de Nederlanders;
83 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ˈsaɪdˌkɑː /
Woordafbreking
  • side·car
Woordherkomst en -opbouw
  • [1]: Samenstelling van side en car
  • [2]: Genoemd in navolging van [1]
enkelvoud meervoud
sidecar sidecars

Zelfstandig naamwoord

sidecar

  1. (verkeer) zijspan, zijspanwagen
  2. (drinken) de name van een cocktail van brandewijn, sinaasappellikeur en citroensap
Afgeleide begrippen
  • [1]: sidecar passenger
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.