shock

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  shock    (hulp, bestand)
  • IPA: /ʃɔk/
Woordafbreking
  • shock
Woordherkomst en -opbouw
  • van het Engels [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord shock shocks
verkleinwoord shockje shockjes

Zelfstandig naamwoord

shock m

  1. (medisch) een toestand die ontstaat door acute te geringe bloedtoevoer naar weefsels door ondervulling van het slagaderlijk systeem.
    Let op, emotionele of psychologische shock heeft niets met het medische begrip shock te maken!!
    • De patiënt is in een acute shock geraakt. 
  1. heftige emotie
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
shocken

shock

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van shocken
    • Ik shock. 
  2. gebiedende wijs van shocken
    • Shock! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van shocken
    • Shock je? 

Gangbaarheid

  • Het woord shock staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.