schoolwerk
Nederlands
![](../I/m/Huiswerk_-_Homework_(3895374225).jpg)
schoolwerk maken
Woordafbreking
- school·werk
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van school en werk
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schoolwerk | |
verkleinwoord | schoolwerkje | schoolwerkjes |
Zelfstandig naamwoord
schoolwerk o [1]
- werk wat je thuis moet doen voor de school
- Moeder: „Mijn zoon van negen en mijn dochter van dertien zijn onophoudelijk aan het kibbelen. Mijn dochter is flink aan het puberen, en vindt vaak dat ze het beter weet. Of het nu gaat om schoolwerk of het verzorgen van de katten; zij denkt altijd te weten hoe het moet en spreekt mijn zoon dan streng toe. Mijn zoon is ook niet op zijn mondje gevallen en gaat meteen in de verdediging. Dan is het een welles-nietes van jewelste. Met bijbehorend geschreeuw: ‘Mááám, hij doet weer irritant!’ ‘Ja, maar zij moet zich er niet mee bemoeien!’ Ze halen mij er altijd bij. Ik zeg weleens: ‘Roep nou eens pappa in plaats van mamma!’ [2]
Gangbaarheid
- Het woord schoolwerk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schoolwerk' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.