schommel
![](../I/m/Indischer_Maler_um_1755_002.jpg)
Een schommel in het India van 1755.
Nederlands
Woordafbreking
- schom·mel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘opgehangen speeltuig waarop men heen en weer kan gaan’ voor het eerst aangetroffen in 1714 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schommel | schommels |
verkleinwoord | schommeltje | schommeltjes |
Zelfstandig naamwoord
schommel m
- een hangend speeltuig bestaande uit touw en een zitje
- Die schommel is erg in trek bij de kinderen.
- (pejoratief) een corpulent vrouwpersoon
- En die dikke schommel had er nog wat van te zeggen ook!
Hyponiemen
- papegaaienschommel
Afgeleide begrippen
- schommelbank, schommelen, schommelgang, schommelmeid, schommelpaard, schommelstoel
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
schommelen |
schommel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schommelen
- Ik schommel.
- gebiedende wijs van schommelen
- Schommel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schommelen
- Schommel je?
Gangbaarheid
- Het woord schommel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schommel' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.