swing

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • swing

Werkwoord

vervoeging van
swingen

swing

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van swingen
    • Ik swing. 
  2. gebiedende wijs van swingen
    • Swing! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van swingen
    • Swing je? 

Gangbaarheid

  • Het woord swing staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
93 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.

Meer informatie


Engels

enkelvoud meervoud
swing swings

Zelfstandig naamwoord

swing

  1. schommel
vervoeging
onbepaalde wijs to swing
he/she/it swings
verleden tijd swang, swung
voltooid
deelwoord
swung
onvoltooid
deelwoord
swinging
gebiedende wijs swing

Werkwoord

swing

  1. schommelen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.