schobbejak
Nederlands
Woordafbreking
- schob·be·jak
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Nederduits, in de betekenis van ‘schurk’ voor het eerst aangetroffen in 1619 [1]
- samenstelling van schobbe zn en jak zn [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schobbejak | schobbejakken |
verkleinwoord | schobbejakje | schobbejakjes |
Zelfstandig naamwoord
schobbejak m [4]
- (scheldwoord) deugniet, schoft
- variant van de maliënkolder waarbij in plaats van ringetjes metalen plaatjes waren opgenaaid op een leren jak.
Afgeleide begrippen
- schobbejakshoogte
Gangbaarheid
- Het woord schobbejak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schobbejak' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "schobbejak" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- schobbejak op website: Etymologiebank.nl
- Middelnederlandsch Woordenboek
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.