schisma
Nederlands
Woordafbreking
- schis·ma
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘scheuring’ voor het eerst aangetroffen in 1872 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schisma | schisma's schismata |
verkleinwoord | schismaatje | schismaatjes |
Afgeleide begrippen
- schismaticus, schismatiek
Gangbaarheid
- Het woord schisma staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schisma' herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.