schisma

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schis·ma
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘scheuring’ voor het eerst aangetroffen in 1872 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord schisma schisma's
schismata
verkleinwoord schismaatje schismaatjes

Zelfstandig naamwoord

schisma o [3]

  1. (politiek) scheuring
  2. (religie) kerkscheuring
Afgeleide begrippen
  • schismaticus, schismatiek
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord schisma staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
77 %van de Nederlanders;
84 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.