scheut
Nederlands
Woordafbreking
- scheut
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | scheut | scheuten |
verkleinwoord | scheutje | scheutjes |
Zelfstandig naamwoord
scheut m
- (plantkunde) een nieuw groeisel aan een plant
- Er komen allemaal nieuwe scheuten aan wat ik dacht dat het een dode stam was.
- een niet al te goed afgemeten hoeveelheid vloeistof, meestal snel geschonken uit een fles of kan
- Doe er nog een scheutje jenever bij!
- een snelle, doordringende gewaarwording (-> pijnscheut)
Hyponiemen
- bamboescheut, boogscheut, grasscheut, pijnscheut, schampscheut, schimpscheut, sojascheut, topscheut, wortelscheut, zijscheut
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord scheut staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'scheut' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.