ruiker
Nederlands
Woordafbreking
- rui·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ruiker | ruikers |
verkleinwoord | ruikertje | ruikertjes |
Zelfstandig naamwoord
ruiker m [2]
- een boeket
- Hij nam een paar ruikers mee voor de hele familie.
- iemand die ruikt of goed ruiken kan
Hyponiemen
- bloemruiker, geldruiker, handruiker, kruikenruiker, kruizenruiker, veldruiker
Afgeleide begrippen
- ruikerbloem
Gangbaarheid
- Het woord ruiker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ruiker' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.