roodhout
Nederlands
Woordafbreking
- rood·hout
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van rood en hout [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | roodhout | roodhouten |
verkleinwoord | roodhoutje | roodhoutjes |
Zelfstandig naamwoord
roodhout o [2]
- houtsoort, afkomstig van diverse variëteiten van de Caesalpinia
die reeds lang vóór de ontdekking van Amerika in Europa bekend was. Het werd uit Oost-Indië ingevoerd en in de ververij gebruikt. De Spanjaard Kinichi, ± 1190, spreekt van verfstofhoudende houtsoorten. Hij geeft ze de naam Bresil of Brasil. De naam is afgeleid van: braza = vuurgloed. De Spanjaarden ontdekten in 1500 Zuid-Amerika en gaven de naam Brazilië aan het land waar het Brasilhout in bossen voorkwam
Afgeleide begrippen
- roodhoutboom
Gangbaarheid
- Het woord 'roodhout' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.