rivaal
Nederlands
Woordafbreking
- ri·vaal
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘mededinger’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1669 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rivaal | rivalen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
rivaal m
- iemand met wie men wedijvert voor het bereiken van een bepaald doel
- Van oudsher zijn de voetbalclubs elkaars grote rivalen.
- Gevaarlijke rivalen voor Waylon. Niet dat deze windkracht 8-ballade nou zo verheffend is, maar Roemenië overleefde alle halve finales waaraan het ooit deelnam. Tactisch verdeelde stemkracht waarschijnlijk, die zelfs een act vol gemaskerde etalagepoppen naar de eindstrijd helpt. [2]
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord rivaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'rivaal' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.