risicogroep
Nederlands
Woordafbreking
- ri·si·co·groep
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van risico en groep
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | risicogroep | risicogroepen |
verkleinwoord | risicogroepje | risicogroepjes |
Zelfstandig naamwoord
risicogroep v
- een deel van de bevolking met een grotere kans op een bepaalde ziekte of aandoening
- Jongere mannen die uitgaan zijn een risicogroep voor het ondervinden van een geweldsmisdrijf.
- een deel van de bevoling dat een grotere kans heeft op een belaalde vervelende gebeurtenis
- Mensen die vaak een impulsaankoop doen zijn een risicogroep voor het doen van miskopen
Gangbaarheid
- Het woord risicogroep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.