reisplan

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • reis·plan
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord reisplan reisplannen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

reisplan o [1]

  1. het plan om op reis te gaan
    • Ik heb geen reisplannen voor het komende jaar. 
  1. het plan van de voorgenomen reis
    • Volgens het reisplan komen we de derde dag van de vakantie aan op onze reisbestemming. 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord reisplan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.