reisgezel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • reis·ge·zel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord reisgezel reisgezellen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

reisgezel m [1]

  1. iemand waarmee je samen een reis maakt
    • Ho, die in Hongkong een trainer van huisdieren was geweest, ontfermde zich over het kansloze dier. Hij voedde haar, ontdeed haar van parasieten en van zwermen vlooien. Hij kreeg weer leven in het kleine kattenlijf en begroette uiteindelijk een vrolijke reisgezel die vaak op zijn schouder klom.[2] 
    • Slachtoffers van mensenhandel zijn de herkennen door verdachte handelingen, zoals angstige of nerveuze trekjes of jongeren die lijken te reizen met iemand die geen familielid is. Ook als de verdachte zijn reisgezel niet laat antwoorden of hem/haar geen moment uit het oog verliest, moet alarm geslagen worden.[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord reisgezel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia Bob van Huët 26-MEI-2017
  3. Tubantia 07-FEBRUARI-2017
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.