redden
Nederlands
Woordafbreking
- red·den
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘uit gevaar helpen’ voor het eerst aangetroffen in 1471 [1]
- van Middelnederlands redden, cognaat met Fries rêde, Duits retten, Zweeds rädda en Engels redd "redden, verlossen" [2][3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
redden |
redde |
gered |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
redden
- overgankelijk actie ondernemen om iets of iemand uit de moeilijkheden te halen
- Gelukkig werden ze nog net op tijd gered.
Vertalingen
1. actie ondernemen om iets of iemand uit de moeilijkheden te halen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
redden |
redden
- meervoud verleden tijd van redden
- Wij redden.
- Jullie redden.
- Zij redden.
- Wij redden.
Gangbaarheid
- Het woord redden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'redden' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Middelnederduits
Woordherkomst en -opbouw
- van Germaans *hraþ; cognaat met Middelnederlands redden, Oudfries hredda, Oudhoogduits retten, Angelsaksisch hreddan
Werkwoord
redden
- verlossen, bevrijden
Middelnederlands
Woordherkomst en -opbouw
- van Germaans *hraþ; cognaat met Oudfries hredda, Middelnederduits redden, Oudhoogduits retten, Angelsaksisch hreddan [1]
Werkwoord
redden
- verlossen, bevrijden
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.