ratio

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ratio    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ra.tsi.jo/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ra.si.jo/
    • (Limburg): /ra.ti.jo/
Woordafbreking
  • ra·tio
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘rede’ voor het eerst aangetroffen in 1665 [1]
  • Leenwoord uit het Latijn.
enkelvoud meervoud
naamwoord ratio ratio's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

ratio v

  1. (wiskunde) verhouding, een verband in de vorm van een breuk tussen getalsmatige grootheden
    • De ratio Franstaligen over Nederlandstaligen in België is 4/6. 
  1. een redenering, een onderliggende gedachte
    • Wat is de ratio achter dit plan? 

Gangbaarheid

  • Het woord ratio staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Woordafbreking
  • ra·tio
enkelvoud meervoud
ratio ratios

Zelfstandig naamwoord

ratio

  1. verhouding
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.