rafel
Nederlands
Woordafbreking
- ra·fel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘draad’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1653 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rafel | rafels |
verkleinwoord | rafeltje | rafeltjes |
Zelfstandig naamwoord
rafel v/m
- een losgeraakte draad van een weefsel
- Die broek is zó versleten dat de rafels eraan hangen.
Vertalingen
1. een losgeraakte draad van een weefsel
Werkwoord
vervoeging van |
---|
rafelen |
rafel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rafelen
- Ik rafel.
- gebiedende wijs van rafelen
- Rafel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rafelen
- Rafel je?
Gangbaarheid
- Het woord rafel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'rafel' herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.