rafelen
Nederlands
Woordafbreking
- ra·fe·len
Werkwoord
rafelen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
rafelen |
rafelde |
gerafeld |
zwak -d | volledig |
- van een geweven stof of touw dat deze vanaf de rand of uiteinde uit elkaar valt
- En de Bravo ontbrandt in volle glorie bij een adembenemende lichtshow, die rechtstreeks lijkt te worden aangestuurd door de Weval-synths. Bij plotseling best hard scheurende bassynthesizers rafelen de spiraalvormige blauwe lichtbanen langzaam uiteen, en vallen vijfduizend Bravobekkies open. [2]
- (figuurlijk) dat iets van mindere kwaliteit begint te worden, dat iets aan het slijten is
- Verfrissend was het in elk geval. En ontluisterend tegelijk, want een rondje mee als sidekick van Pierre Wind leerde dat Proef-Eet ook na 28 edities nog altijd een voor het publiek aantrekkelijk evenement is, maar dat het aan de randen gaat rafelen. De inspanningen van de organisatoren om het culinaire evenement professioneler te maken, worden door de deelnemende horecazaken zelf teniet gedaan. De goede overigens niet te na gesproken. [3]
Synoniemen
- [1] pluizen
Vertalingen
1. van een geweven stof of touw dat deze vanaf de rand of uiteinde uit elkaar valt
Gangbaarheid
- Het woord rafelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'rafelen' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- rafelen op website: Etymologiebank.nl
- Volkskrant Robert van Gijssel 21 augustus 2016
- Tubantia 02-september-09-2013
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.