protocol
Nederlands
Woordafbreking
- pro·to·col
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘akte(n)’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | protocol | protocollen protocols |
verkleinwoord | protocolletje | protocolletjes |
Zelfstandig naamwoord
protocol o
- geheel van voorschriften en afspraken in de internationale diplomatieke omgang
- (informatica) geheel van regels en afspraken voor het uitwisselen van gegevens tussen verschillende computers in netwerken
- geheel van regels en afspraken voor het uitvoeren van een procedure of meting
- het protocol van de bruiloft was nauwkeuriger dan dat van een nationaal rampenplan
Hyponiemen
|
|
|
|
|
Vertalingen
1. geheel van voorschriften en afspraken in de internationale diplomatieke omgang
Gangbaarheid
- Het woord protocol staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'protocol' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.